Ter eerste verjaringe van het vriendschapkwekende geselchap binnen Delft onder de spreuk Die erg denkt vaart erg in ’t hart (LTK 2098, f. 177r-178r)
’T Js waarde vrienden! Op dees langgewenschte dag
Een jaar, dat deze kring haar aanzyn vormen zag;
Staat dan mijn zangster toe dat zy de ontstelde snaren
Met nieuwen yver spant, op dit gewenscht verjaren;
Uw gulle vriendlykheid, spoort my tot zingen aan;
Indien, ik u voldoe dan is myn wensch voldaan.
K’ had nooit aan zulk geluk, myn vrienden! kunnen denken,
Dat ge aan de Poezy zoo veel gehoor zoudt schenken,
Zoo dat dees samenkomst blyft bloeien; schoon de nijd
Heur wrevlen in borst toont, en knarsetand van spyt
Wy mogen alle nog die zelve drift gevoelen,
Elkanders waar vermaak is ’t geen dat wy bedoelen;
Het deert of raakt ons niet hoe Momus lacht en spot,
Want die ons doen mispryst is red’loos dwaas of zot.
Nooit zult ge alhier het doen van andere hooren laken,
Wy voelen onze ziel door eedler vlammen blaken.
Door schoone Poezy; ’t was uit dees vriendenkring
Dat Neerlands dichtrenchoor een dichteres ontving;
Hier van; kan ik o ja met veel genoegen spreken;
Susannas kunstvernuft is hier het eerst gebleken.
Lang bloei ’t geselchap daar men blanke oprechtheid eert
Daar suivre vriendschap heerscht, daar men elkand’ren leert;
Dat wy nog menigmaal dees blyden hoogtyd vieren! . . . . . .
Maar stil . . . . . Susanna zal gewis deez dag versieren
Door edele Poezy; ik leg myn speeltuig neêr; . . . . .
De vriendschap – ’t heil der kunst – is al myn lust en eer.
18 oktober 1783