Aan de geachte leden van het vriendschapkweekende gezelchap onder de spreuk Die erg denkt vaart erg in ’t hart (LTK 2022, f. 50r-50v)
Zouw ik het jaarfeest onzer zamening vergeten;
Die aan elkanders nut haar opkomst schuldig acht:
Neen vrienden! ik had reeds my van myn plicht gekweten,
Had proza uvoldaan had gy geen vers verwacht.
Dat ik nu dichter was, ik zoude u wil volvoeren:
Jk had gewis dien dag, op de elpenlier gespeelt
Dan ach! hoe kan ik ooit met vrucht de snaren roeren,
Met dichterlyk vernuft zo schraal helaas bedeelt.
Uw liefde in deeze kring zo meenigmaal gebleeken,
Verschoone ’t geen myn zang aan taal en maat ontbreekt:
Uw aller vriendschap zie niet op myn kunst gebreeken,
Denkt ’t is de taal van t hart die heden tot ons spreekt.
Hoe rasch vervliegt de tyd – waar bleef het viertal jaren
Waar in wy week aan week zo vrolyk zo te vreen
Tot nut voor onzen geest aanhoudend zaam vergaren;
’T was immers als een droom, dat deze tyd verdween.
Gods vaderzorg (die ons het voorregt heeft gegeven
Dat wy te zamen nog in welstand zyn gespaard,
Ofschoon de schicht des doods veel andre heeft doen sneven)
Bevestig deze kring geduurzaam hier op aard
Dat vriendschap, zucht tot kunst, by ons bestendig blyven;
Dat de edele dichtkunst met haar invloed by ons zy,
Dat zult gy meeder doen dan louter woorde schryven;
Wacht op een volgend jaar ook beter vaers van my.