In materieel opzicht was de Nederlandse troepenmacht veel beter uitgerust dan de Indonesische. Dat gold voor de bewapening van infanteristen, maar de Nederlandse krijgsmacht beschikte ook over zwaardere middelen zoals tanks, vliegtuigen, schepen en artillerie. Deze ongelijke verdeling compenseerde de Indonesische strijdmacht door over te gaan op een guerrillaoorlog. Zonder een duidelijk afgebakend slagveld ontstonden vaak toestanden waarin veel burgerslachtoffers vielen, zeker als Nederlandse troepen zwaar materieel inzetten. Bij dit zogenaamde ‘technisch’ of ‘mechanisch’ geweld werd vaak van een grote afstand geschoten, met weinig zicht op het effect. Bij zulke acties konden veel burgerslachtoffers vallen. In deze passage wordt gesproken over vijf bommen die op een kampong (dorp) worden gegooid: ‘2 ontploften niet, een kwam netjes op de pasar [markt]’. Deze militair heeft een kleine kaart getekend waarop onder andere ‘pasar’, ‘fabriek’, ‘pelop’ [afkorting van pelopor, vrijheidsstrijder] en ‘bom’ aangegeven staan.
Transcriptie
‘Na het eten in de kampong gaan kijken met [C.V.] en een K.N.I.L. peer, op zoek naar krissen. [...] In druk gesprek werden we opgeschrikt door een karabijnschot vlakbij. [...] Het schieten van de peloppers nam toe, er werd nu van 3 kanten op het kamp geschoten. [...] In dat moment ging alleen maar in me om tuinen [door te lopen] zo hard je kan. Een inlander stond ons gewoon uit te lachen maar ja we schonken er geen aandacht aan. Gelukkig kwamen we behouden in het kamp aan. [...] Eerst eens rustig op een stoel gaan zitten en toen met de bommen naar buiten. 5 bommen op de kampong gegooid, 2 ontploften niet. Een kwam netjes op de pasar.’
Dagboek van dienstplichtige soldaat C. Kommer. 1 stuk. West-Java, 22 december 1949. Or. 27.014-3.