
Het traditionele beeld van oorlog komt meestal neer op hevige vuurgevechten, bombardementen en marcherende troepen. Hoewel de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog wel degelijk zo’n type oorlog was, pakte men met de blik op de nog ongewisse toekomst het dagelijks leven weer op. Dat geldt zowel voor Indonesische als Nederlandse burgers en militairen. Er werd gewerkt, gestudeerd, gefeest, bemind en getrouwd. Op pasars werd gekocht en in moskeeën, tempels en kerken werd gebeden. Kerst, Sinterklaas en Ramadan: het ging allemaal door.
Tegelijkertijd was de oorlog nooit werkelijk uit zicht. De noodzaak de moraal hoog te houden bleef ongewijzigd tijdens de oorlog. Zoals blijkt uit deze selectie, werd daar echter op verschillende manieren vorm aan gegeven.
|
Ook visies over de toekomst van Indonesië liepen uiteen. Waar Nederland linksom of rechtsom een (neo)koloniale relatie probeerde te redden, brak voor Indonesië een nieuwe tijd aan gericht op de onafhankelijkheid.
In dit thema staat het alledaagse leven tijdens de oorlog centraal. De selectie laat zien hoe vrijheidsstrijders, scholieren, ambtenaren, verplegers en militairen daar invulling aan gaven en de oorlog ervaarden buiten de strijd om. Deze bronnen tonen dat oorlog en leven twee kanten van dezelfde munt zijn, ook tussen 1945-1949.
|
-
6.1 Ons hart is bij hen
De Nationale Inspanning Welzijnsverzorging Indië (NIWIN) zette zich in voor het welzijn van de Nederlandse troepen in Indonesië. Onder het motto ‘Ons hart is bij hen’ bood de organisatie morele ondersteuning aan de soldaten, ondere andere door het opsturen van kerstpakketten gevuld met luxe goederen zoals sigaretten en chocolade. Het verzenden van dergelijke pakketten in de schaarste van de naoorlogse periode was een dure aangelegenheid en kon alleen bij de gratie van donaties geschieden. De pakketten waren bedoeld om de Nederlandse militairen - ver van huis en haard - een hart onder de riem te steken en een gevoel van thuis te geven. Door middel van meegezonden antwoordkaartjes konden de militairen het thuisfront persoonlijk bedanken. ‘Aan onze mannen en vrouwen in Indië’. Affiche voor de kerstpakkettenactie van het Nationale Inspanning Welzijnsverzorging Indië (NIWIN). Ca. 1946. Druk: Intenso, Amsterdam. Formaat: 75,5 x 107,5 cm. Or. 27.433. -
6.2 Onzichtbare gevaren
Dit affiche van de legervoorlichtingsdienst is illustratief voor de risico’s die Nederlandse militairen liepen in de tropen. Niet alleen de oorlogssituatie zorgde voor gevaren, maar ook de onbekende omgeving en het tropische klimaat. Naast instructies voor hygiënemaatregelen en waarschuwingen voor seksueel overdraagbare ziektes, zette de voorlichtingsdienst in op bescherming tegen ziektes. De donkerblauwe achtergrond van deze poster symboliseert de nacht, die onzichtbare gevaren met zich meebracht. De poster brengt prominent een mug in beeld en daarmee het risico van malaria, een gevaarlijke ziekte die zelfs de dood tot gevolg kon hebben. ‘Ziekten maken meer slachtoffers dan kogels, bescherm uzelf door inenting’. Poster van de Legervoorlichtingsdienst, Den Haag. Ca. 1946. Ontwerp: Art Studio. Formaat: 55 x 80 cm. Or. 27.011-24. -
6.3 Koloniaal toerisme
W.M. van der Leeuw was kapitein van de Infanterie van Speciale Diensten en nam in 1947 deel aan de ‘Agresi Militer Belanda I’, in Nederland beter bekend als de ‘tweede politionele actie’. Tussen de schermutselingen was er ook tijd voor het gewone leven. Het bezoeken van de toeristische trekpleisters van Indonesië stond ook op de agenda. Zo zien we hier Van der Leeuw in het laatste jaar van de oorlog bij de Borobudur (Centraal Java), de grootste boeddhistische tempel ter wereld. De militairen poseren met eeuwenoude beelden. Ze hebben duidelijk plezier: Bier! staat er onder een van deze foto’s geschreven. Boven Nederlandse soldaten bezoeken de Borobudur. Midden-Java, juni 1949. Fotograaf W.M. van der Leeuw. Or. 27.764, album 4, pagina’s 21, 24 en 25. -
6.4 Oorlogsliefde
Nederlands-Indië kende een lange geschiedenis van intiem contact tussen (overwegend) Nederlandse mannen en Indonesische vrouwen. Over de rol van vrouwen in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is echter betrekkelijk weinig bekend. Wel speelden Indonesische vrouwen en meisjes een belangrijke rol in het dagelijkse leven van Nederlandse militairen. Als ‘baboe’ (dienstmeid) of ‘kokkie’ (kok) werkten ze vaak bij of in barakken, maakten schoon en deden de was. In deze huiselijke context kwamen Nederlandse militairen meestal voor het eerst in aanraking met lokale Indonesische vrouwen. Gemengde relaties, maar ook een toename van het aantal soa’s en gevallen van seksueel geweld waren hiervan het gevolg. A.J. Bos, militair van de Koninklijke Landmacht, met een Indonesische vrouw in het kampement te Banjar bij Ciamis. West-Java, 1948-1949. Fotograaf A.J. Bos. KITLV A1179, KITLV 401970. Joop Krijnen, militair van de Koninklijke Landmacht, met een Indonesische vrouw in de kazerne te Bandung. West Java, 1949. Fotograaf A.J. Bos. KITLV A1180, KITLV 402096. -
6.5 Eenheid in de strijd
Deze tekening brengt de boodschap over dat alle leden van de samenleving bijdragen aan de Indonesische vrijheidsstrijd. De tekst ‘Marilah mendjamin makanan Pahlawan2 kita’ (Laten we de beschikbaarheid van voedsel voor onze helden garanderen) is een oproep aan Indonesische families om voedsel te verstrekken aan Indonesische strijders, die geportretteerd worden als gedisciplineerd en in het bezit van een duidelijke gevechtsstrategie. De boodschap van deze poster is: Help Indonesische soldaten bij het uitvoeren van hun plicht om Indonesië te beschermen. Indonesische families worden aangemoedigd om hun energie in de Indonesische strijd te steken en bij te dragen aan de onafhankelijkheidsstrijd door voedsel en andere benodigdheden te verstrekken. De glimlachende Indonesische soldaat symboliseert de eenheid tussen het volk en het leger, tussen het thuisfront en de frontlinie. ‘Marilah mendjamin makanan Pahlawan2 kita’. Indonesische propagandaposter, ondertekend door So[e]pon, verspreid door SMNUP, tas. ca. 1945-1947. Kesenian [kunstsectie]. Or. 27.740-5. -
6.6 Duizend boeken en granaten (interview)
In de koloniale periode bezocht meneer Sosrosuwarno een Hollands Inlandse School (HIS). Het was echter thuis dat hij onderscheid leerde maken tussen Indische geschiedenis – gericht op Nederland – en Indonesische geschiedenis. Ook las hij van jongs af aan gretig uit het werk van Multatuli. De capitulatie van Nederlands-Indië na de Japanse inval maakte een diepe indruk op hem: de Nederlanders bleken niet zo onoverwinnelijk als de schoolboeken vertelden. Hij maakte jongeren warm voor de onafhankelijkheid door ze te wijzen op het werk van Indonesische intellectuelen, waaronder dat van Sukarno en Sjahrir. Tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog ging Sosrosuwarno studeren aan een pas gestichte Indonesische universiteit. Ook sloot hij zich aan bij de Laskar Kere, studententroepen van de Republiek Indonesië. Uitgerust met Japanse wapens, vochten zij tussen Solo en Semarang tegen de Ghurka-troepen van het Engelse leger. Sosrosuwarno vertelt hoe hij strijden en studeren combineerde. Interview met meneer S. (Suhendro) Sosrosuwarno. SMGI 1466.2 (4). Hilversum, 1999. Groepsportret van Indonesische vrijheidsstrijders. Java, 1948-49. Fotograaf onbekend. KITLV 14040. Transcriptie I: Van naar school gaan kwam niet veel meer? S: Nou nadat wij hadden vochten gingen we weer naar school. De stof die we moesten inhalen kregen we van onze klasgenoten. Aan het front namen we boeken mee om te studeren. Je moest echt roeien met de riemen die je had! Toen ik gewond raakte werd ik onthaald als een held. Ik begon al links te schrijven. Misschien moest ik mijn rechterhand verliezen, dacht ik. I: Hoe bent u in die strijd verzeild geraakt? S: De Laskar Kere was in Salatiga en ik ben daarheen gegaan. Ik wilde meevechten. Een van onze leraren heeft de hele nacht op mij ingepraat: ‘Ga toch niet vechten jongen, ga toch door studeren. Want jij bent de hoop des vaderlands.’ Maar ik moest en zou meevechten. Toen ben dus naar Salatiga meegereisd op een truck en heb mij aangesloten bij de Laskar Kere. Ik had nog nooit van mijn leven een schot gelost met een geweer. Tijdens een van die gevechten daar – in Tuntang – heb ik voor het eerst op Ghurka’s geschoten. En gaandeweg werd ik er beter en beter en beter. -
6.7 Rood-wit, blauw? (interview)
In de koloniale hiërarchie liepen scheidslijnen op basis van etniciteit, klasse, gender, stand maar ook religie. Net als de Molukken, Papua en de Sunda-eilanden, werd ook Noord-Sulawesi onder het motto van beschaving in de loop van de negentiende eeuw bekeerd tot het christendom. Door het missiewerk was een relatief groot aantal Menadonezen uit Noord-Sulawesi Nederlands georiënteerd. De moeder van de Menadonese mevrouw Fransz-Rompis bewaarde tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië dan ook in het geheim de Nederlandse driekleur. Net als haar moeder voelde zij zich niet verwant aan de Indonesische vrijheidsstrijd die daarna zou oplaaien. Haar vader was daarentegen een overtuigd nationalist. Tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog werkte ze als verpleegster in een militair hospitaal in de buurt van Menado. Daar ontmoette ze haar man, een dienstplichtige Indo-Europeaan uit het Nederlandse leger. Ze vertelt over hun trouwdag, die plaatsvond in de slotfase van de dekolonisatie van Indonesië. Interview met mevrouw F.D. Fransz-Rompis.SMGI 1139.2 (14). Arnhem, 1997. “Groet uit Menado”. Sulawesi, ca. 1900. Uitgever: K.D Que, Menado. Prentbriefkaart. KITLV 1403508. Transcriptie F-R: We hebben het in de Jappentijd in de Tweede Wereldoorlog zo sterk onze driekleur verdedigd, we hebben tranen gelaten toen het Wilhelmus klonk. Wij buigen alleen voor deze [Nederlandse] vlag. I: En u voelde zich daar ook verwant aan? F-R: Toch wel bij betrokken. Ja. Ik had – en het spijt mij voor mijn Indonesische familie dat te moeten uitspreken – ik had helemaal geen nationalistisch gevoel. Geen merah-putih [rood-wit] gevoel. Toen wij trouwden, werd onze tent bekogeld door merah-putih-fanatiekelingen. Ze moesten die Indo, die Belanda niet hebben in het dorp. Het waren een beetje relschoppers. Ze moesten niks van mijn man hebben. Is dat misschien de aanleiding geweest waardoor hij zich feller voor het Nederlandse bewind heeft sterk gemaakt? Het zou kunnen. Ik moet even opmerken dat het allemaal toen nog zo heet was. Het was 1948. Als het Indonesische volkslied klonk dan sloot hij zich af. Mij zei het niks. Maar mij deed het ook niks. Nederlander? Ja, hij was Indische Nederlander. Maar zo trouw aan de vlag. Daardoor hebben wij ook gekozen voor repatriëring. Als je het zo mag stellen. Het is repatriëring voor hem, ook al kende wij het land [Nederland] niet. -
6.8 Postkoloniaal buitenbeentje (interview)
Van moeders kant hadden de grootouders van meneer A. Afrikaanse vaders. Kort na het uitbreken van de Onafhankelijkheidsoorlog stierf meneer A.’s moeder en nam zijn oom voogdij over hem. Die werkte tot 1949 voor een Nederlands bosbedrijf in Balikpapan, waar A. naar school ging. Daar kreeg hij les met Javaanse kinderen wier ouders voor het Nederlands-Britse oliebedrijf Koninklijke/Shell werkten. Zijn klasgenoten vroegen zich af aan welke ‘kant’ de weinig politiek geëngageerde A. eigenlijk stond. Ondanks dat Balikpapan toen niet deel was van het strijdtoneel, sloop zo de Onafhankelijkheidstrijd het klaslokaal in. Na de soevereiniteitsoverdracht ‘repatrieerde’ het hele gezin naar Nederland. A. kwam toen in Het Gooi te wonen, waar hij opnieuw werd geconfronteerd met zijn afkomst als Belanda Hitam of ‘zwarte Hollander’. Meneer A. werd later onderwijzer. Geanonimiseerd interview met meneer A. SMGI 1140.1 (9), 1997. Uitzwaaiers staan op de kade, vermoedelijk in de haven van Balikpapan. Kalimantan, ca. 1935. Fotograaf onbekend. KITLV 172834. Transcriptie I: Heeft u iets gemerkt van de politionele acties? A: Wij zaten in Balikpapan toen het zo vervelend werd. Dat merkte we heel sterk bij de Indonesische jongens bij ons op de mulo. Die waren eigenlijk al nationalisten. En dan krijg je weer de herhaling naar mij toe: ‘Wat ben jij eigenlijk? Je bent een zwarte Nederlander, jij hoort nergens bij.’ Dat zeiden toen die jongelui, die communistische jongelui. Dat waren hele pientere jongens hoor die bij ons op de mulo zaten, Javaanse jongens. Weer een herhaling van wat ik jaren geleden heb meegemaakt. En dat vond ik eigenlijk niet leuk want dat bracht me weer in verwarring. Want ik kon dat met niemand bespreken. Ik was niet iemand die direct met anderen sprak over wat ik beleefde. Dat was toen niet gewoon. Dat vond ik heel vervelend. En toen kwam ik in Nederland en kreeg ik dat verhaal weer te horen. Van: ‘Raar. Dat jullie hierheen komen.’ I: U hoorde eigenlijk nooit ergens bij? A: Precies. Dat gevoel heb ik heel lang gehouden. Dat heb ik nu nog. Maar nu denk ik: ze praten maar. Ze doen maar. Ik ga mijn eigen gang. Ik heb mij al bewezen.