
Geweld is onlosmakelijk verbonden met elke oorlog, maar de manier waarop dit geweld is vastgelegd verschilt van conflict tot conflict. In het geval van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog waren diverse partijen in strijd met elkaar. Dat maakt het bespreken en tonen van geweld een gevoelige zaak: welke groep is er het slachtoffer en welke de dader? Dit thema benadert deze vraag vanuit verschillende hoeken.
Daarbij is een kanttekening op zijn plaats: het materiaal in deze selectie is overwegend afkomstig van witte Nederlandse militairen. Hun perspectief is daarmee oververtegenwoordigd en kleurt de onderwerpkeuze.
|
Zo zijn gevallen van Nederlandse geweld in deze collectie nauwelijks te vinden en zijn oorlogsmisdaden begaan door Indonesische zijde - voornamelijk tijdens de ‘bersiap’ - oververtegenwoordigd.
Desalniettemin trachten wij in dit thema het geweld van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog te laten zien zonder een bepaald perspectief te laten domineren. Daarbij is het belangrijk om te bevragen waarom sommige vormen van geweld werden vastgelegd en andere niet. Hoe kleuren deze bronnen onze perceptie van het geweld in deze oorlog?
|
-
3.1 Als honden neergeschoten
Tussen de vele brieven van Nederlandse militairen is er soms een beschrijving van (extreem) geweld te vinden. Een voorbeeld is deze brief die door R.A.H. Bergmann, controleur in Pare-Pare, aan H.W. Felderhof, de procureur-generaal van Nederlands-Indië, werd overhandigd. In de brief - waarvan de auteur anoniem is - worden zogenaamde ‘zuiveringen’ beschreven van KNIL-militairen in Suppa, een zuidelijk deel van Sulawesi (vroeger Celebes geheten). Hierbij vermoordden Nederlandse troepen op 28 januari 1947 circa 200 Indonesiërs: ‘Een stuk of wat kampongs afgebrand, bevolking verzameld en op aanwijzing van een stelletje spionnen ruim een tweehonderd menschen [...] als honden, met revolver, neergeschoten. [...] Heb nog een interessant detail van deze massamoord vergeten: vele soldaten beijverden zich de ringen van de vingers van de lijken af te halen. [...] Dit ligt mij niet, het gaat in tegen alles, wat ik voel en denk en waaraan ik waarde hecht. Door dit dichte gordijn van moorden en dagelijksche rotzooi kan ik de idealistische opvoedende taak van ons niet meer zien.’ Brief van onbekende persoon aan Paul [...] over de massa-executie in Suppa door Nederlandse militairen, 28 jan. 1947. Pare-Pare, Zuid-Sulawesi, 29 januari 1947. 1 stuk. D H 1284, nummer 149. -
3.2 Het Indische Bronbeek
De ‘bersiap’ (Indonesisch voor ‘wees paraat’) was een uiterst gewelddadige periode in de Nederlandse en Indonesische geschiedenis tussen oktober 1945 en begin 1946. In deze beginfase van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog werden duizenden (Indische) Nederlanders, maar ook Chinezen, Molukkers, Indonesiërs, Britten, Brits-Indiërs en Japanners slachtoffer van geweld gepleegd door Indonesische volksmilities. Eenieder die werd aangezien voor de vijand of een collaborateur liep gevaar. In de woonwijk Indisch Bronbeek, waar gepensioneerde KNIL-militairen woonden, vond er een massamoord plaats. Op deze foto worden de stoffelijke overschotten van de inwoners van deze wijk van Bandung opgegraven en geïdentificeerd. Achteraf was de ‘bersiap’ voor Nederlandse veteranen een van de concrete gebeurtenissen om de oorlog in Indonesië te rechtvaardigen. Het plegen van extreem geweld tegen de (vermeende) Indonesische daders werd bij de voormalige militairen regelmatig met terugwerkende kracht als ‘vergelding’ van deze bloedige periode gezien. Burgerslachtoffers van de massamoord bij ‘Indisch Bronbeek’ in de omgeving van Bandung. Java, ca. 1946. Fotograaf onbekend. KITLV A216, KITLV 14032. -
3.3 Anonieme tegenstanders
De Indonesische legerleiding nam na een aantal initiële nederlagen tegen het beter uitgeruste Nederlandse leger steeds meer zijn toevlucht tot een guerilla-tactiek. Een onderdeel van deze strategie was het onzichtbaar maken van het onderscheid tussen Indonesische strijders en de plaatselijke bevolking. Hierdoor wantrouwden Nederlandse militairen Indonesische burgers steeds meer: in hun ogen was op het ene ogenblik iemand een dorpeling, op het andere een vijandige soldaat. Zo ook op deze foto, waar Indonesische jongemannen door Nederlandse militairen worden gefouilleerd. Het Nederlandse leger beschouwde praktisch iedere Indonesiër als verdacht. Deze situatie was een van de vele oorzaken van de geweldsspiraal waar Nederlandse strijdkrachten tijdens de oorlog in Indonesië in verzeild raakten. Deze dynamiek vormde de concrete aanleiding voor het plegen van extreem geweld. Onder grote spanning was ‘better safe than sorry’ bij Nederlandse militairen een veel voorkomende instelling. Nederlandse soldaten fouilleren Indonesische mannen. Batavia, oktober 1945. Fotograaf Netherlands Indies Government Information Service (NIGIS). Or. 27.969, File Number 42, pagina 26. -
3.4 Laatste stuiptrekking
Na de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië op 27 december 1949 vond op 23 januari 1950 een couppoging plaats onder leiding van kapitein Raymond Westerling. Doel was het omverwerpen van de Republikeinse regering van Indonesië. Deze greep naar de macht werd uitgevoerd door de Angkatan Perang Ratu Adil (APRA). Deze in het geheim opgebouwde militaire eenheid was vernoemd naar de Ratu Adil, een mythische figuur uit de Javaanse cultuur die ooit het volk van Indonesië zou verlossen van de onderdrukking. De staatsgreep werd al snel neergeslagen door de Republiek. De actie bleek een laatste koloniale stuiptrekking: de coup gaf indirect aanzet tot de officiële stichting van de eenheidsstaat Republik Indonesia op 17 augustus 1950. Dat deze foto in een album terecht is gekomen is opmerkelijk: Indonesische slachtoffers gemaakt door het Nederlandse leger komen in dergelijke albums niet vaak voor. Gesneuvelde militair van de TNI te Bandung tijdens de couppoging van de Angkatan Perang Ratu Adil (APRA) onder leiding van Raymond Westerling. Bandung, 1950. Fotograaf D. Enkelaar. KITLV 42914. -
3.5 Een Indonesisch vriendenboekje
Dit fotoalbum is het enige uit de collectie dat toebehoorde aan een Indonesiër. Het was eigendom van Sutarso Nasrudin, militair in de 1e divisie van het nationale Indonesische leger, en heeft de vorm van een vriendenboekje. Groepsportretten worden afgewisseld met liefdes- of strijdliederen. Het vieren van vriendschap gaat zo gepaard met het oproepen tot strijd. Hoe dit object precies in Nederland terecht is gekomen is onduidelijk. Wél bekend is wat er met Nasrudin is gebeurd. Op de voorkant van het album staat: ‘Buitgemaakt Mid-Java 3-11 RI Eigenaar Geëxecuteerd’. Dit gegeven roept urgente vragen op, vooral in het licht van recente debatten over teruggave van koloniaal erfgoed. Wie behoort het toe? Een bibliotheek in Leiden, de staat Indonesië of de nazaten van Nasrudin? Fotoalbum van Sutarso Nasrudin, een militair in de Siliwangi Divisie van het TNI. Midden Java, 1948. Fotograaf onbekend. KITLV A1070. -
3.6 Geënsceneerde vlucht
Egodocumenten zoals dagboeken van Nederlandse soldaten geven een unieke inkijk in de ervaring van individuen tijdens de oorlog in Indonesië. Veel dagboeken beschrijven vooral het leven van alledag, maar soms stuit je als lezer plotseling op een terloops neergepende getuigenis van gevechtshandelingen of zelfs oorlogsmisdaden. Het is bekend dat Indonesische krijgsgevangenen regelmatig werden neergeschoten waarbij achteraf werd vermeld dat de gevangene in kwestie had geprobeerd ‘te vluchten’. Deze passage in roze inkt is een getuigenis van deze praktijk: droogjes wordt er verslag gedaan van de gebeurtenissen (zo lees je in de kantlijn: ‘Hersenen lagen in krantje op straat’). De aanhalingstekens rondom ‘zogenaamd’ fungeren als een disclaimer. Gesuggereerd wordt dat de gevangene in kwestie helemaal geen vluchtpoging ondernam, maar werd geëxecuteerd. Dagboek van soldaat Verbeten, onderste compagnie VII Reg. stoottroepen veldpostkantoor. 1 stuk. Batavia, 1946. Or. 27.014-1. -
3.7 Bom op de pasar
In materieel opzicht was de Nederlandse troepenmacht veel beter uitgerust dan de Indonesische. Dat gold voor de bewapening van infanteristen, maar de Nederlandse krijgsmacht beschikte ook over zwaardere middelen zoals tanks, vliegtuigen, schepen en artillerie. Deze ongelijke verdeling compenseerde de Indonesische strijdmacht door over te gaan op een guerrillaoorlog. Zonder een duidelijk afgebakend slagveld ontstonden vaak toestanden waarin veel burgerslachtoffers vielen, zeker als Nederlandse troepen zwaar materieel inzetten. Bij dit zogenaamde ‘technisch’ of ‘mechanisch’ geweld werd vaak van een grote afstand geschoten, met weinig zicht op het effect. Bij zulke acties konden veel burgerslachtoffers vallen. In deze passage wordt gesproken over vijf bommen die op een kampong (dorp) worden gegooid: ‘2 ontploften niet, een kwam netjes op de pasar [markt]’. Deze militair heeft een kleine kaart getekend waarop onder andere ‘pasar’, ‘fabriek’, ‘pelop’ [afkorting van pelopor, vrijheidsstrijder] en ‘bom’ aangegeven staan. Transcriptie ‘Na het eten in de kampong gaan kijken met [C.V.] en een K.N.I.L. peer, op zoek naar krissen. [...] In druk gesprek werden we opgeschrikt door een karabijnschot vlakbij. [...] Het schieten van de peloppers nam toe, er werd nu van 3 kanten op het kamp geschoten. [...] In dat moment ging alleen maar in me om tuinen [door te lopen] zo hard je kan. Een inlander stond ons gewoon uit te lachen maar ja we schonken er geen aandacht aan. Gelukkig kwamen we behouden in het kamp aan. [...] Eerst eens rustig op een stoel gaan zitten en toen met de bommen naar buiten. 5 bommen op de kampong gegooid, 2 ontploften niet. Een kwam netjes op de pasar.’ Dagboek van dienstplichtige soldaat C. Kommer. 1 stuk. West-Java, 22 december 1949. Or. 27.014-3.