Op 6 februari 1943 werden er door de Duitse bezetter razzia’s gehouden als vergelding voor de aanslagen op de collaborerende Nederlandse generaal Hendrik Seyffardt en NSB’er Hermannus Reydon. In beide gevallen werd beweerd dat studenten de aanslagen hadden gepleegd. 600 van hen werden opgepakt en naar kamp Vught gebracht. De rectoren lieten het er niet bij zitten en stelden dat zij pas weer colleges zouden geven als de studenten werden vrijgelaten. Het was voor de Duitse bezetter echter van belang om de – in hun ogen – ‘onruststokers’ te scheiden van de groep.
Dit was voor de bezetter aanleiding om de loyaliteitsverklaring te introduceren. Degene die de verklaring tekende beloofde dat hij/zij ‘zich zal onthouden van iedere tegen het Duitsche Rijk, de Duitsche weermacht, of de Nederlandse autoriteiten gerichte handeling’. De verklaring werd op 13 maart 1943 uitgevaardigd en studenten kregen een maand de tijd om te tekenen. Als studenten besloten niet te tekenen, werden ze gedwongen te stoppen met hun studie en werden ze opgepakt en in Duitsland te werk gesteld in het kader van de Arbeitseinsatz. Bovendien was er een grote kans dat de familie van de weigeraars gevaar zou lopen. Uiteindelijk weigerde het merendeel van de studenten de verklaring te tekenen, al verschilden de percentages per universiteit.