Na de bevrijding werden er twee zuiveringscommissies opgezet. Eén daarvan oordeelde over de acties van hoogleraren, de andere over die van de studenten. In de studentenzuiveringscommissie zaten zowel studenten als hoogleraren. Via een vragenlijst werd het gedrag van de studenten ten tijde van de bezetting bevraagd. Op basis hiervan werd bepaald hoe lang een student werd uitgesloten van universitaire activiteiten. Het wel of niet ondertekenen van de loyaliteitsverklaring werd zwaar meegewogen, al stellen de auteurs van de brochure dat er in de loyaliteitsverklaring ‘noch loyaliteit, nog iets oneervols gevraagd werd.’ Ze vinden dat er bij de zuivering van de studenten een andere grenslijn getrokken moet worden. Ze benadrukken hierbij dat er niet geoordeeld mag worden met kennis die op het moment van tekenen in 1943 niet bekend was. In de brochure worden onder andere acht verschillende ‘soorten’ studenten onderscheiden die wel of niet de verklaring hadden ondertekend.
'Hoe gek het ook moge klinken, het zou een daad van sabotage geweest zijn, als zij allen de verklaring geteekend hadden. Als alle studenten geteekend hadden, waren de Duitschers immers even ver geweest en zouden zij nieuwe middelen hebben moeten verzinnen om hen te kunnen wegvoeren.' – p.4
'Waarom wordt er zoo te keer gegaan tegen studenten die geteekend hebben als daar andere Nederlanders zijn, die vrijwillig naar Duitschland gingen om daar te werken in de Duitsche oorlogsindustrie, dus tegen de Nederlandsche natie, en die na den oorlog met gejuich en extra-rantsoenen zijn binnengehaald?' – p.9