‘De Barbarossa’s waren afkomstig uit een gemengd huwelijk. Hun Turkse moslimvader was met de dochter van een Grieks-orthodoxe priester getrouwd. Hun wereld was multireligieus en multi-etnisch, het kosmopolitische Algiers dat ze stichtten zou een afspiegeling zijn van hun wereld vol meervoudige identiteiten.
Al jong waren ze ontheemd geraakt in het gewelddadige steekspel in de Egeïsche Zee, waar christelijke ridderorden de dienst uitmaakten. Oruj had een aantal jaren als galeislaaf doorgebracht op het schip van de Orde van Malta. Met elke zweepslag werd een leven aan wrok jegens zijn gijzelaars opgebouwd. De broers waren de watergeuzen onder de moslims. Net als de watergeuzen hadden ze niets te verliezen en was hun identiteit gevormd door vervolging en gevangenschap. Net als de watergeuzen behoorden zij en hun volgelingen tot de verstotenen van de samenleving. In de ogen van moslims zullen ze bastaardkinderen zijn geweest, op hoge titels konden ze geen aanspraak maken.
Voor de Ottomanen werden ze de handlangers die je wilt hebben om oorlog te voeren tegen je geliefde vijand – sterk genoeg om als bondgenoot te hebben, niet sterk genoeg om zich tegen je te keren.
Voor de morisken waren ze helden omdat ze waar nodig te hulp schoten om belaagde moslims in Spanje een veilig heenkomen te bieden naar Noord-Afrika. Hun heldendaden werden bezongen, hun namen geprezen. Ze moeten genoten hebben van hun heldenstatus, want naast roem en geld vocht de corsair ook voor de eer. Voor wie de katholieken het vuur na aan de schenen kon leggen om moslims te beschermen, was een plekje in het paradijs.’