Christenslaven
In de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw werd de islamitische slavernij vooral geassocieerd met de zeerovers in Noord-Afrika en met ellendige toestanden, zware straffen en overvloedig geweld. Vele van deze tot slaaf gemaakte christenen (veel zeelieden, maar ook handelaren, edelen en gewone ambachtslieden) keerden nooit naar hun geboorteland terug, maar een deel van hen, vooral rijke en belangrijke slaven, had het geluk te worden vrijgekocht met losgeld dat door familie of geloofsgenoten bijeen werd gebracht. Tussen 1520 en 1660 maakten de piraten in Algiers jaarlijks zo’n 3000 Europeanen tot slaaf, in totaal ongeveer 420.000. In de periode 1660-1830 daalde het aantal tot iets minder dan 2000 slaven per jaar. Men schat dat het aantal slaven die in o.a. Tunesië, Libië en Marokko verbleven zeker meer dan een miljoen zijn geweest. Een prominente groep Barbarijse zeerovers, vooral in de late zeventiende eeuw, waren de eerdergenoemde afvalligen, de ‘renegaten’. Cervantes schreef in De vernuftige edelman Don Quichot de La Mancha, het volgende over een Spaanse afvallige:
‘[…] renegaten hebben immers vaak, als zij van plan zijn naar christengrond terug te keren, enkele verklaringen van aanzienlijke krijgsgevangenen bij zich, waarin dezen naar beste kunnen bezweren dat de renegaat in kwestie een fatsoenlijk man is die de christenen altijd goed heeft behandeld, en dat hij bij de eerste gelegenheid die zich voordoet wil vluchten. Er zijn er die met goede bedoelingen op dit soort verklaringen uit zijn; anderen maken er als het zo uitkomt listig gebruik van: als zij op christengrond gaan roven en toevallig verdwalen en gevangen worden genomen, halen zij ze tevoorschijn en zeggen dat aan die papieren de reden van hun komst te zien is, namelijk op christengrond te blijven, en dat zij daarom met de Turken op kaapvaart zijn gegaan. Zo ontsnappen zij aan de eerste woedeaanval en verzoenen zich met de Kerk zonder dat hun iets wordt gedaan; maar zodra zij hun kans schoon zien, keren ze naar Barbarije terug om te worden wat ze vroeger waren. Er zijn er ook die deze papieren te goeder trouw gebruiken en proberen te bemachtigen, en op christengrond blijven.’