‘Zonder de gevluchte Moren uit Spanje zou de onafhankelijke republiek van Salé nooit verrezen kunnen zijn, zou Salé nooit iets betekend hebben. De republiek aan de monding van de rivier de Bouregreg is geheel gewijd aan de lucratieve handel van de kaapvaart.
Moerad Raïs, Jan Janszoon, vestigt zich hier in 1623. Voor de tweede keer in zijn leven maakt de grote politiek een einde aan zijn kapersfortuin. Algiers is overgegaan tot het handhaven van de akkoorden die door de Ottomaanse sultan met de Europese machten zijn gesloten en dat betekent dat zijn inkomsten hard achteruithollen. Weer is het een landgenoot die zijn ambitie kortwiekt.
De Nederlandse afgezant Haga heeft audiëntie gekregen bij de sultan om vrede te sluiten. De handel in het mediterrane gebied is voor de Republiek sterk in omvang gegroeid; die markt moet beschermd gaan worden. Vanaf dat moment doet de Republiek vrijelijk zaken met de sultan en moeten de kapers van Algiers uit de buurt blijven van Hollandse cargo.
In Salé worden geen verdragen gesloten. De kleine stad barst van de ambitie, de bewoners van Hornachos zijn corsairs die gedreven zijn door wraaklust, hun kaaptochten zijn onderdeel van de jihad, de heilige oorlog tegen de Spanjaarden die hen van huis en haard hebben verdreven. De expulsie van de Moren brandt nog na. Verdreven Moren smeken mensensmokkelaars om hen terug te brengen naar het Iberisch Schiereiland. Liever arm in Spanje dan rijk in Marokko. De ontworteling die heeft plaatsgevonden is traumatiserend, vanuit die wond kapen de bewoners van Hornachos. In hun hart brandt het verlangen om weer voet aan land te kunnen zetten in de wereld die ze verloren hebben.’