Niet alleen kaapvaart en geweld: Wetenschappelijke contacten tussen vroege Nederlandse arabisten en een Morisco/Marokkaanse geleerde.
De kaapvaart en zeeroverij in Marokkaanse wateren vonden niet plaats in een politiek vacuüm. Integendeel, de diplomatieke kanalen waren onmisbaar om het loskopen van Nederlandse slaven te faciliteren. Ook hadden Marokko en de Nederlandse Republiek een gemeenschappelijke vijand: Spanje. Om die reden sloten beide landen in 1610 een verdrag. Vroege Leidse arabisten maakten op verschillende manieren deel uit van dat diplomatieke circuit. De eerste hoogleraren in Leiden, Thomas Erpenius en Jacobus Golius, onderhielden intensieve en heel persoonlijke contacten met een Marokkaanse diplomaat, de Morisco Ahmad ibn Qasim al-Hajari. Hij hielp beide geleerden met het leren van Arabisch en het opbouwen van een collectie Arabische handschriften in de Leidse Universiteitsbibliotheek.
-
Thomas Erpenius
Thomas Erpenius (1584-1624) werd in 1613 tot de eerste hoogleraar Arabisch in Leiden benoemd. In de jaren daarvoor had hij in Engeland en Frankrijk Arabisch geleerd. In 1611 kreeg hij in de omgeving van Parijs bezoek van de Marokkaanse gezant Ahmad ibn Qasim al-Hajari (‘Bejarano’, c. 1570-na 1640), een gevluchte Morisco uit Andalusië die in Marokko secretaris was geworden van de sultan Moulay Zidan. Al-Hajari hielp Erpenius met het leren van Arabisch en discussieerde met hem over de islam. Erpenius constateerde verbouwereerd dat ‘de islam lang niet zo eenvoudig te weerleggen is als ik dacht’. In 1613 bezocht al-Hajari Erpenius in Leiden en hielp hem met het afronden van zijn Grammatica Arabica, een boek dat tot in de negentiende eeuw werd herdrukt. Anoniem olieverfportret van Thomas Erpenius, zeventiende eeuw. [Icones 69]. -
Grammatica Arabica
Thomas Erpenius, Grammatica Arabica, quinque libris methodice explicata (‘Arabische grammatica, in vijf boeken methodisch uitgelegd’). Leiden, Officina Raphelengiana, 1613. [1368 H 29]. -
Brieven van Ahmad ibn Qasim al-Hajari aan Jacobus Golius
Ahmad ibn Qasim al-Hajari en Jacobus Golius (1596-1667) De Hagenaar Jacobus Golius (1596-1667) leerde Arabisch bij Erpenius in Leiden. Na zijn afstuderen ging hij in 1622 mee als vertaler annex landmeter met een Nederlandse diplomatiek-militaire missie naar bondgenoot Marokko, om de mogelijkheden te onderzoeken voor een Nederlandse vlootbasis tegen de Spanjaarden. Dit leidde overigens niet tot een tastbaar resultaat. Maar Golius gebruikte zijn tijd goed om Arabische handschriften op te sporen. Weer was het al-Hajari die hulp bood, nu met het zoeken naar handschriften of het maken van kopieën. Deze stukken liggen nog steeds in de Universiteitsbibliotheek Leiden, net als de brieven die al-Hajari aan Golius schreef. Na Erpenius’ dood in 1624 werd Golius in Leiden benoemd tot de tweede hoogleraar Arabisch. Twee brieven van Ahmad ibn Qasim al-Hajari aan Jacobus Golius in Safi, Marokko, c. 1623-1624. Hierin noemt al-Hajari de levering van Arabische handschriften aan Golius, waaronder de ‘Gouden weiden’ en de ‘Geborduurde gewaden’. [Or. 1228: 32, 102]. -
Een geschiedenis van de wereld
‘Ali ibn al-Husayn al-Mas’udi (c. 896-956), Muruj al-dhahab wa-ma’adin al-jawhar (‘De gouden weiden en mijnen van edelstenen’), een tiende-eeuwse geschiedenis van de wereld. Arabisch manuscript in Maghribi schrift, veertiende of vijftiende eeuw, door al-Hajari geleverd aan Golius. [Or. 127]. -
Een Marokkaanse kroniek
Muhammad ibn Abi al-Ma’ali Ibn Sammak (veertiende eeuw), al-Hulal al-mawshiyya fi dhikr al-akhbar al-Marrakushiyya, ‘De geborduurde gewaden over de vermelding van de berichten [Marokko]’), een Marokkaanse kroniek voltooid in 1381. Arabisch manuscript in Maghribi schrift, gedeeltelijk gekopieerd voor Jacobus Golius, zeventiende eeuw. [Or. 24]. -
Jacobus Golius
Jacobus Golius leerde Arabisch bij Erpenius in Leiden. Na zijn afstuderen ging hij in 1622 als vertaler annex landmeter mee met een Nederlandse diplomatiek-militaire missie naar bondgenoot Marokko om de mogelijkheden te onderzoeken voor een Nederlandse vlootbasis tegen de Spanjaarden. Dit leidde overigens niet tot een resultaat. Maar Golius gebruikte zijn tijd goed om Arabische handschriften op te sporen. Weer was het al-Hajari die hulp bood met het zoeken naar handschriften of het maken van kopieën. Hieronymus van der Mij (1687-1761), Postuum olieverfportret van Jacobus Golius, ca. 1735. [Icones 81].