Snouck adviezen in Atjeh een ander beleid te voeren, worden jarenlang door het Nederlandse bestuur genegeerd. Er wordt daarentegen gerekend op het bondgenootschap met Teukoe Oemar (hier zittend op een stoel), volgens Snouck een ‘politieke avonturier’. In 1893 wordt Teukoe Oemar door de Nederlanders benoemd tot Panglima Prang Besar (‘Grote Oorlogsleider’), met het recht om op Nederlandse kosten een legertje van 250 man te onderhouden. In maart 1896 kiest Teukoe Oemar echter de kant van het Atjehse verzet. Het maakte de weg vrij om het door Snouck voorgestane beleid uit te voeren.
Teukoe Oemar en zijn volgelingen voor zijn woning te Lam Pisang, 1896, inv.nr. KITLV 6592 (uitsnede)