Natuur
De natuur vertegenwoordigde voor Jan Wolkers de vrijheid. Als jongen vluchtte hij de weilanden en de bossen om zijn geboortedorp Oegstgeest in om te ontkomen aan de benauwenis van het grote gereformeerde gezin. Zo ontvluchtte hij niet alleen de harde hand van zijn vader, maar kon hij, als God zelf, de natuur naar zijn hand zetten om die te tekenen en schilderen. De natuur is altijd zijn grootste inspiratiebron gebleven. Op zijn volkstuintje op Amstelglorie probeerde hij de ongerepte Hof van Eden uit zijn jeugd te herscheppen. ‘Hoera!’ schreef hij in zijn dagboek op 8 december 1972, toen hij van het bestuur van de Amsterdamse volkstuinvereniging Amstelglorie had gehoord dat tuintje 294 aan hem was toegewezen. ‘Spitten, schoffelen en groente kweken.’ De Hof van Eden vond Wolkers ook terug op het eiland Texel. Samen met zijn vrouw Karina verbleef hij vanaf de zomer van 1969 tweejaarlijks een aantal weken achter elkaar in een bakstenen duinhuisje dat ‘de Krukel’ heette. In zijn dagboeken |
beschreef hij wellustig het buitenleven, het lieflijk-betoverende, maar ook het spookachtige, het plotselinge opvliegen van roofzuchtige kiekendieven of de snijdende najaarsstormen. ‘De Tarzan van de schapen’ noemde Wolkers zichzelf gekscherend. Als hij in een Texels weiland een schaap met z’n poten omhoog zag liggen, rende hij erheen en zette zo’n dikke dame met een raar wollen vest weer overeind. Het gelukkigst was hij als hij één was met de elementen. In 1971 bracht hij op verzoek van de VARA-radio een week moederziel alleen door op het onbewoonde eiland Rottumerplaat. Jan Wolkers, de oermens, leefde op. Hij rende met vrolijk slingerende lul rond op Rottumerplaat, ‘vrij bruin, nogal harig, met de benen van een Griekse hardloper en de romp van een Romeinse imperator’, en zwom dagelijks in zee als De Menselijke Zeehond. Hij voedde zich met zelf gevangen garnalen, spalkte de gebroken poot van een scholekster en redde een babyzeehond van de wisse dood.
|