Engelse prenten

In de collectie van Paul Chabot bevinden zich opmerkelijke Engelse prenten uit de late negentiende en begin twintigste eeuw. Zijn belangstelling daarvoor werd aangewakkerd door Theo Laurentius. Van oudsher was de status van de prentkunst lager dan die van de schilderkunst. In Engeland wordt de periode van 1850 tot 1930 echter gekenmerkt door een Etching Revival waarin de prentkunst, de etskunst in het bijzonder, als een originele vorm van kunst wordt aangeprezen. De Engelse schilder-etsers, die zich rond 1880 groepeerden in de Society of Painter-Etchers, lieten zich beïnvloeden door het vrije, grafische werk van Rembrandt.

Francis Seymour Haden (1818-1910) was een van de oprichters. De oprichting was ook een protest tegen de Royal Academy die weigerde om kunstenaar-etsers als academici te kiezen, hoewel ze wel tot lidmaatschap van ambachtslieden-graveurs werden gekozen en hun kopieën van de schilderijen van academici toonden in de jaarlijkse tentoonstellingen. De leden van deze Society wilden de prentkunst uit het keurslijf van de reproductie van kunst halen en als zelfstandige kunstvorm promoten, gelijkwaardig aan de schilderkunst. De etskunst en de droge naald waren bij uitstek geschikt omdat deze technieken in het verlengde lagen van het tekenen. Etsen maakte een vrije expressie mogelijk, meer dan met de strak gestructureerde lijnen van het graveren.

Pioniers van de Etching Revival waren Francis Seymour Haden (1818-1910) en zijn zwager James Abbott McNeill Whistler (1834-1903). De droge naald waarbij direct op de koperplaat wordt gekrast, was in het bijzonder populair omdat de inkt, die blijft hangen in de braam, voor een schilderachtig effect zorgt bij de afdruk. Van een droge naald kan maar een beperkte oplage worden gedrukt want de braam wordt geplet bij het drukken, waardoor het fluweelachtige effect verdwijnt. Volgens Seymour Haden was de etslijn vrij, expressief en vol levendigheid terwijl die van de burijn koud was, beperkt, oninteressant en zonder identiteit. De kunstschilder-etsers hielden zich vooral bezig met het zorgvuldig observeren van de natuur, met een natuurgetrouwe, topografisch correcte weergave, maar wel gecombineerd met de picturesque, een aantrekkelijke schilderachtige voorstelling van architectuur en landschap.