De link met Martianus Capella is interessant omdat in Leiden ook meerdere manuscripten met zijn teksten berusten. Een ervan, eveneens in de negende eeuw geschreven (VLF 48), geeft een inkijk in de voorstellingswereld van de lezers van die tijd. Ook deze codex is sterk geannoteerd. Aan het begin van het vijfde boek verwijst Martianus Capella naar Demosthenes en Cicero, maar hij doet dat zonder hun namen te noemen. Een middeleeuwse lezer die zijn sporen in de marge heeft achtergelaten, kon Cicero identificeren – zijn naam staat er zelfs in twee op elkaar volgende randnotities. Demosthenes daarentegen kende hij niet meer; hij spreekt alleen over “deze Griek” (ille Grecus). Over Cicero weet hij tenminste nog twee centrale momenten van zijn leven te vermelden, namelijk dat hij “na zijn consulaat en na het verijdelen van Catilina’s samenzwering tot ballingschap veroordeeld werd” (Tullius vero Cicero post consulatum et oppressionem coniurationis Catiline exilio damnatur – de aantekening staat links onderaan).