Een van de beroemdste Cicero-handschriften in Leiden is een codex uit de eerste helft van de negende eeuw (VLF 86). Waar het geschreven is, is niet helemaal duidelijk. Wel weten we dat het vrij snel in het bezit van de abdij Cluny in Frankrijk is gekomen. Het bevat het zogenoemde ‘Leidse corpus’ van Cicero’s filosofische werken, zo aangeduid omdat in Leiden nog een ander handschrift ligt dat dezelfde selectie bevat (VLQ 84). Het zijn de twee oudste handschriften met een deel van het filosofische oeuvre van Cicero die bewaard zijn gebleven: De natura deorum en De divinatione (de twee religieus-filosofische werken van Cicero), De fato, Topica (een werk dat ergens tussen filosofie en juridische retorica zit), Paradoxa Stoicorum, Lucullus en De legibus.
Het is een lijvig boek van 192 bladen (dus 384 bladzijden), geschreven op een stevig, maar niet perfect perkament (er zijn her en der gaten in het materiaal). De kopiist schreef de teksten in een verzorgde Karolingische minuskel, een schriftsoort met stok- en staartletters dat eind achtste eeuw in Noord-Frankrijk is ontstaan. Op de keerzijde van blad 59 eindigt de tekst van De natura deorum en begint het volgende werk, De divinatione. De overgang is goed gemarkeerd doordat in plaats van het minuskelschrift) opeens majuskelschrift (met kapitalen) gebruikt wordt om de overgang te markeren: “Marci Tulii Ciceronis De deorum natura liber III explicitus feliciter / Ciceronis De divinatione liber I incipit” (‘Het derde boek De natura deorum van Marcus Tullius Cicero eindigt hier. Het begint het eerste boek van Cicero’s De divinatione’). Mooi te zien is ook hoe de eerste regel van het nieuwe werk weliswaar weer in minuskelschrift uitgevoerd is, maar de allereerste letter (“Vetus opinio est…”) is als kapitaal geschreven, zodat bij snel doorbladeren van het boek het begin van De divinatione goed zichtbaar is.