Van Cicero’s redevoeringen werd in de middeleeuwen maar een kleine hoeveelheid regelmatig gelezen en overgeschreven. Tot de populairste speeches behoorden de vier Catilinarische redevoeringen, die hij als consul in de herfst van 63 v.Chr. tegen de samenzweerder Catilina hield. In de handschriften van de UB Leiden zijn de redevoeringen meerdere keren aanwezig. De hier afgebeelde foto is van een manuscript dat eigenlijk twee handschriften bevat die later samen in een verzamelband zijn opgenomen (VLO 2). De eerste helft bevat de veertien Philippische redevoeringen. In het tweede handschrift (vanaf fol. 74r) vinden wij naast de speeches tegen Catilina nog drie redevoeringen die Cicero in 46 en 45 v.Chr. tijdens Caesars dictatuur in diens bijzijn gehouden heeft. Waarom de twee oorspronkelijk losse handschriften samengebonden werden is onbekend. Vaak heeft zo iets geen inhoudelijke, maar puur praktische redenen. In het geval van dit manuscript is het wel zo dat alle twee delen in ongeveer dezelfde tijd geschreven werden, misschien zelfs in hetzelfde Franse klooster.
Ook deze redevoeringen zijn overgeschreven in een karolingisch minuskel. Rondom de tekst is veel marge vrij gelaten voor aantekeningen, die echter nauwelijks voorkomen – vergeleken met handschrift VLQ 86 (zie 2.1-2.3) is dit een vrij ‘schoon’, waarschijnlijk dus ook veel minder vaak bestudeerd boek. Afgebeeld is bladzijde 74 recto, met het beroemde begin van de eerste redevoering tegen Catilina, waarin Cicero met veel pathos en een enorme hoeveelheid retorische vragen tegen Catilina tekeer gaat. Handschrift VLO 2 heeft twee duidelijke afwijkingen van de tegenwoordig als meer oorspronkelijk beschouwde tekstlezing. Hier volgt het begin van de redevoering volgens de moderne edities:
Quo usque tandem abutere, Catilina, patientia nostra? quam diu etiam furor iste tuus nos eludet? quem ad finem sese effrenata iactabit audacia? nihilne te nocturnum praesidium Palati, nihil urbis vigiliae, nihil timor populi, nihil concursus bonorum omnium, nihil hic munitissimus habendi senatus locus, nihil horum ora voltusque moverunt? patere tua consilia non sentis, constrictam iam horum omnium scientia teneri coniurationem tuam non vides? quid proxima, quid superiore nocte egeris, ubi fueris, quos convocaveris, quid consilii ceperis, quem nostrum ignorare arbitraris? o tempora, o mores!
“Hoe lang nog, Catilina, wil je ons geduld misbruiken? Hoe lang zal je krankzinnigheid ons nog voor de gek houden? Hoever zul jij je met je teugelloze brutaliteit nog opschepperig gedragen? Is het waar? Raakt de nachtelijke bewaking van de Palatijn je niet, noch de bewakers van de stad, noch de angst van het volk, noch het samenstromen van alle goede burgers, noch deze voor de senaatsvergadering tot aan de tanden bewapende tempel, noch de bange gezichten van al deze mensen hier? Voel je niet dat je plannen al bekend zijn; zie je niet dat je samenzwering al van alle kanten vastloopt doordat deze aanwezigen hier ervan afweten? Wat je in de vorige, wat je in de afgelopen nacht gedaan hebt, waar je geweest bent, wie je bijeengeroepen hebt, welk plan je gesmeed hebt: wie van ons, denk je, weet dat niet? O wat zijn dit voor tijden, wat voor zeden!”
Afgezien van orthografische afwijkingen en het gebruik van afkortingen vallen twee tekstuele varianten in handschrift VLO 2 op. Ten eerste zijn in de tweede zin de woorden nos eludet na quam diu etiam furor iste tuus weggevallen. Hierdoor is de zin onvolledig, een echte afschrijffout). Ten tweede is er in de zin quid proxima, quid superiore nocte egeris een tweede werkwoord toegevoegd: ...nocte gesseris egeris. De twee woorden zijn redelijk synoniem; het is dus mogelijk dat gesseris een tekstvariant is die net zo oud is. Waarschijnlijker is echter dat het hier om een zogenaamde ‘ingeslopen glos’ gaat. In het voorbeeld waarvan ons handschrift is overgeschreven had een gebruiker het woord gesseris als verklaring in de tekst geschreven; de kopiist van handschrift VLO 2 heeft het woord daarna per ongeluk in zijn eigen hoofdtekst overgenomen. In ieder geval heeft deze variant van het Leidse manuscript het in de meest recente kritische editie van de redevoering gered: de uitgever Tadeusz Maslowski citeert voor deze passage handschrift VLO 2 in het kritische apparaat van zijn editie in de befaamde reeks Bibliotheca Teubneriana.