In het thema "Cicero als het toonbeeld van welsprekendheid" (zie 1.2) werd een afbeelding van Cicero getoond waarbij hij in een spreukband de woorden uitspreekt: O nos beatos, o rem publicam fortunatam, o praeclaram laudem consulatus mei (‘o wij gelukkigen! O gezegende staat! O schitterende lof van mijn consulaat‘). Het is een citaat uit de tweede speech tegen Catilina. Hoe deze uitroep er in de tekst van de volledige redevoering uitziet, zien we op bladzijde 85 recto van handschrift VLO 2. Het citaat bevindt zich in de regels 12 en 13 (de afkortingen hier opgelost tussen ronde haken): o nos beatos . o re(m) / p(ublicam) fortunata(m) . o p(re)clara(m) laude(m) consulatus mei.