Anders dan zijn filosofische werken en zijn redevoeringen waren de brieven van Cicero in de middeleeuwen lange tijd niet meer bekend. Pas in de veertiende eeuw vonden de eerste Italiaanse humanisten twee collecties brieven in kloosterbibliotheken terug. De eerste collectie die men ontdekte waren de zestien boeken met brieven die Cicero aan zijn vriend Atticus had geschreven. Niemand minder dan Francesco Petrarca, vaak als de ‘vader van het humanisme’ bestempeld, ontdekte deze in Verona terug en was diep onder de indruk van de ontdekking. De unieke kijk in het persoonlijke denken van Cicero was een enorme verrijking van de historische kennis, maar soms ook confronterend, omdat Cicero zijn twijfels, zwakheden en aarzelingen veel meer liet zien dan in de werken die voor een breder publiek bedoeld waren. Petrarca schreef als reactie zelfs een brief aan Cicero waarin hij hem verwijten maakte voor zijn gedrag, dat niet bij de filosofische leer paste die Petrarca uit andere werken kende!
Een generatie later, aan het eind van de veertiende eeuw, dook ook de tweede grote collectie weer op, de brieven aan vrienden, Epistulae ad familiares. Deze collectie bevat brieven aan verschillende adressaten: de meeste waren politieke vrienden, en vaak gaat het dan ook over politiek. Maar er zijn ook brieven aan echte nauwe vrienden bewaard waarin Cicero over uiteenlopende dagelijkse onderwerpen schrijft, bijvoorbeeld over gemeenschappelijke diners en zijn werk aan zijn filosofische geschriften. We weten van de herontdekking van deze collectie in het jaar 1392 omdat de beroemde Florentijnse geleerde en politicus Coluccio Salutati het handschrift naar zichzelf liet sturen en er een kopie van maakte die tot de dag van vandaag in de Biblioteca Laurenziana Medicea in Florence bewaard is (Plut. 49.9). Ook schreef Salutati in zijn eigen correspondentie over zijn enorme vreugde de brieven te kunnen lezen. Het gevolg van de late herontdekking is dat er nauwelijks vroegmiddeleeuwse kopieën van de brieven in bibliotheken liggen.
Ook in Leiden berusten enkele handschriften met de brieven Ad familiares, maar ze zijn allemaal uit de vijftiende eeuw. Het handschrift dat berust onder signatuur VLF 49 is daarvan vermoedelijk de kostbaarste qua uitvoering. De tekst is geschreven aan het eind van de vijftiende eeuw — nog steeds op perkament en niet op papier, dat vanaf de veertiende eeuw in toenemende mate gebruikt werd en iets minder duur was. Het schrift is buitengewoon netjes en verzorgd - een teken dat het door een officiële kopiist is vervaardigd. Opnieuw zijn de letters heel goed te lezen: we hebben hier te maken met humanistisch schrift dat de karolingische minuskel imiteert. Bovendien is de eerste pagina rijk versierd met veelkleurig rankwerk en een zeer grote en rijk versierde initiaal (een beginkapitaal, in dit geval de E van het woord Ego). Helemaal beneden op de pagina is ruimte gelaten voor een wapen - voor de rijke koper die op deze manier kon aangeven dat het boek van hem was. Het is echter ook niet onmogelijk dat het boek oorspronkelijk als cadeau voor een beroemd persoon gekopieerd werd.