Een deel van een laatantiek commentaar is bewaard gebleven in een manuscript in Leiden. Het behoorde tot de boekenverzameling van de humanist Isaac Vossius (1618-1689), die na zijn dood door de universiteitsbibliotheek werd aangekocht. Ze worden ook wel de Scholia Gronoviana genoemd, naar de Duitse classicus Jacobus Gronovius, die ze voor het eerst uitgaf. Het handschrift zelf dateert van de negende eeuw, maar we vermoeden dat de inhoud ervan uit de late oudheid stamt. We komen later uitgebreid over dit Leidse manuscript te spreken; eerst bespreken we andere overgebleven commentaren.”
Aan het schrift van de door Gronovius uitgegeven commentaar is te zien dat het gaat om een codex die is vervaardigd in het tweede kwart van de negende eeuw, in een abdij in Tours. Het grootste gedeelte van de klassieke teksten dat we nog hebben, is op deze manier bewaard gebleven: tijdens de Middeleeuwen zijn ze door monniken gekopieerd van oudere handschriften (die we vaak niet meer hebben).
Dit commentaar werkt op basis van zogenaamde lemmata: er wordt een stuk uit de tekst zelf geciteerd en aan de hand daarvan wordt de tekst uitgelegd. Je moet dan ook de tekst zelf bij de hand hebben. Dat soort commentaren bestaat nog steeds, maar dan worden de lemmata duidelijk gemarkeerd, bijvoorbeeld door ze steeds op een nieuwe regel te plaatsen of door ze vet te drukken. Hier zien we dat er (waarschijnlijk door een latere lezer) haken zijn geplaatst om aan te geven waar een nieuw lemma begint.
Het opvallende van de Scholia Gronoviana zijn de grote inhoudelijke verschillen in de tekst: delen bevatten puur grammaticale instructie en waren bedoeld voor beginners, andere lijken geschreven met geavanceerde leerlingen in gedachten. Men vermoedt daarom dat het commentaar een samenraapsel is van een aantal eerdere commentaren van verschillende ‘moeilijkheidsgraad’ die in de negende eeuw in Tours aanwezig waren. Delen van die commentaren zullen uit de late oudheid (400-500) afgestamd hebben en misschien wel ouder zijn geweest. Deze commentaren zelf zijn niet overgebleven, noch in Tours, noch ergens anders. Als we dit manuscript niet hadden, hadden we niet van het bestaan van deze teksten geweten, en minder goed begrepen hoe mensen de redevoeringen van Cicero lazen.