Cicero’s redevoeringen zaten vol met retorische stijlmiddelen. Om die beter te begrijpen, gaven de commentaren aan wanneer die voorkwamen. Cicero begint bijvoorbeeld zijn Pro Roscio met de woorden credo ego: ‘ik geloof’. Dat is opmerkelijk: Cicero had het ego ook weg kunnen laten. De Scholia Gronoviana leggen uit dat er hier sprake is van de stijlfiguur van het ‘pleonasme’, of met een Griekse term: pleonasmos, “want hoewel hij credo zegt, voegt hij toch het woord ego in.”