Toerisme in Nederlands-Indië, 1870-1945
In 1861 schreef de letterkundige Jan ten Brink, die als privédocent in Batavia werkte, over een door hem gemaakte tocht door de Preanger op West-Java: ‘O, driewerf gelukkig en gezegend reizen over het schoone Java, waar geene gidsen, geene Baedekers, geene toeristenmaatschappij […] de reisweelde bederven.’ Daar kwamen geen handelaren op hem afstormen met ongevraagde adviezen over de ‘beste hotels’ en de ‘belangrijkste ruïnen’, maar kon hij zich nog volledig overgeven aan de ‘heerlijkste natuur’.
Dat Indië waar Ten Brink zo hoog over opgaf en waar nog nauwelijks toeristen te vinden waren, zou in de decennia hierna geleidelijk aan verdwijnen. ‘Het is merkwaardig,’ schreef de Nederlandse schilder Jan Veth enkele decennia later, in 1920, aan zijn dochter Saskia Delprat, ‘wat er een boel menschen tegenwoordig voor hun plezier naar Indië willen gaan’.
Door de verbeterde verbindingen in de tweede helft van de negentiende eeuw kreeg de ontwikkeling van het toerisme in het voormalige Nederlands-Indië (het huidige Indonesië) een impuls. Steeds meer Europeanen durfden vanaf dat moment de reis naar ‘de Oost’ aan. De overtocht werd steeds gemakkelijker en comfortabeler. Het stoomschip nam de plaats in van het zeilschip.
Na de opening van het Suezkanaal in 1869 was het niet meer nodig rond Kaap de Goede Hoop te varen, waardoor de reistijd sterk terugliep. Waren passagiers in de vroege negentiende eeuw nog zo’n vier maanden onderweg, aan het eind van die eeuw duurde de overtocht nog slechts vier weken. In 1927 verzorgde de KLM voor het eerst een retourvlucht tussen Amsterdam en Batavia.
De toeristische industrie in de kolonie bloeide op: er kwamen hotels, toeristenbureaus en andere voorzieningen. Met folders, aantrekkelijk vormgegeven posters en andere uitgaven werden toeristen aangemoedigd het ‘sprookjesland’ Java – en later ook Sumatra, Madura, Bali, Lombok, de Molukken, Celebes (nu Sulawesi) en Borneo (nu Kalimantan) – te bezoeken.
In de Asian Library van de Universitaire Bibliotheken Leiden worden veel bronnen bewaard die inzicht bieden in de ontwikkeling van het toerisme in Nederlands-Indië in de periode 1870-1945: van reisverhalen (in handschrift en in druk), brieven, reisgidsen, hotelvignetten en ansichtkaarten tot tekeningen, menukaarten, brochures, posters en foto’s. Een keuze uit dat rijke materiaal komt in deze tentoonstelling aan de orde.