De schepen die naar Indië vertrokken, kunnen worden gezien als een ‘contactzone’ (in de woorden van literatuurwetenschapper Mary Louise Pratt). Hier kwamen Nederlanders vaak voor het eerst in aanraking met de koloniale ‘Ander’: de inheemse bedienden die aan boord van de schepen werkten. Op deze foto is een djongos (mannelijke bediende) te zien. Hoe hij heet, weten we niet; dat soort informatie is bijna nooit overgeleverd. Weinig Europeanen hadden oog voor het wel en wee van de bedienden.
Beschrijvingen van Nederlanders over hun bedienden als individuen zijn zeldzaam. Justus van Maurik vormt een uitzondering. In zijn verhaal ‘Uit en thuis’ beschrijft hij hoe ’s avonds aan boord op weg naar Indië een ‘pantomine’ wordt opgevoerd. Terwijl het publiek zich amuseert en zich tegoed doet aan hapjes en drankjes, richt Van Maurik de blik op de inheemse bediende Sariman, die in het ruim op sterven ligt. De volgende morgen ziet Van Maurik dat Sarimans lijk in een zak wordt genaaid en onder het luiden van de scheepsklok in zee wordt geworpen. Van Maurik is aangedaan, maar de andere passagiers merken het overlijden van Sariman niet op, omdat ze hun roes uitslapen.
Een djongos (bediende) aan boord van het ms. Marnix van St Aldegonde van de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’. Foto: Th. Metz. 1931. [KITLV 40411]