Niet iedereen was even enthousiast over de accommodaties in Nederlands-Indië. Bas Veth, die eens getypeerd is als de grootste ‘kankeraar’ die ooit in Indië heeft rondgelopen, was uiterst kritisch over het hotelleven in de kolonie. Hij reisde in 1879 van Amsterdam naar Batavia en bouwde er een bestaan op.
In zijn boek Het leven in Nederlandsch Indië (1900) gaat hij tekeer tegen de Indische ‘hotel-beroerdigheid’. Het was een ‘walgelijk onderwerp’, maar de hotels boden een inkijkje in het ware leven in Indië. Wie Europa gewend was, kon zich volgens Veth geen voorstelling maken van de ‘zooi’ die hij in Nederlands-Indië aantrof. De hotelkamers mochten nauwelijks die naam dragen; de muren waren goor en dun, en de vloeren klam, vettig en vol scheuren, zoals in de ‘kelders en kolenhokken van hollandsche huizen’. Het meubilair was ordinair, de klamboe zat vol gaten en de mat op de vloer was versleten en vol vlekken. De kamers krioelden van kakkerlakken, hagedissen, spinnen, ratten, muizen en insecten en er hing een penetrante rioollucht. Een Indische hotelkamer was volgens Veth nog het beste te vergelijken met een gevangeniscel: de gast voelde zich er eenzaam, angstig en ellendig, en pleegde er niet zelden zelfmoord. Het moge duidelijk zijn: Veth was een antitoerist.
Bas Veth, Het leven in Nederlandsch-Indië. Amsterdam: Van Kampen, 1900 [KIT Collection P 84-467]
Portret van Bas Veth. Coll. Literatuurmuseum.