De draagstoel (ook wel tandu of palankijn genaamd) bleef – ook nadat de infrastructuur in Indië verbeterd was – tot in de twintigste eeuw een geliefd vervoermiddel voor Europeanen. Reizigers konden deze huren bij hotels en pasanggrahans. Tal van reizigers hebben hierin gereisd, al hadden sommigen er ook moeite mee. De Oostenrijkse Ida Pfeiffer reisde in 1852 in de Molukken en zag zich genoodzaakt een tandu te huren: ‘Ik wilde eerst van zulk een draagstoel geen gebruik maken, daar mij niets meer tegenstaat, dan door menschen gedragen te worden.’ Ook Louis Couperus liet zich in 1921 in een draagstoel vervoeren. Net als Pfeiffer had Couperus aanvankelijk ‘psychische tegenzin’ tegen het vervoermiddel. Maar toen hij eenmaal comfortabel zat, verdwenen zijn bezwaren als sneeuw voor de zon:
Ik zet mijn scrupule’s van modern mensch-der-gelijkheid ter zijde; er is nu niets aan te doen aan het feit, dat acht koelies mij torsen. Zij zweeten, zij hijgen, zij zwoegen, zij lachen, ik praat met ze: ze zijn niet onvriendelijk. Zij schijnen niet als ik scrupule’s te hebben om mij naar boven, den berg op, te torsen.
Foto van Europese vrouw in draagstoel in de Preanger, circa 1910. [KITLV 28836]