In 1896 liet Lucy van Renesse-Johnston haar man in Medan achter om vijf maanden als toerist door Java te reizen. Daarover schreef ze, onder het pseudoniem Dé-Lilah, het boek Mevrouw Klausine Klobben op Java (1899). Hoewel het over haar eigen reis gaat, bevat het werk een fictief element. De lezer volgt de belevenissen van Klausine Klobben, die in de ik-persoon over haar belevenissen vertelt, maar in het voorwoord legt ze uit dat ze het boek niet helemaal zelf heeft geschreven. Tijdens haar reis had Klausine een dagboek bijgehouden, maar eenmaal thuis lukte het haar niet om dat om te werken tot een reisverhaal. Daarom zond ze het naar Dé-Lilah, ‘de nieuwe indische schrijfster’, die ze naar eigen zeggen op Java had ontmoet. Die bleek bereid het te bewerken. Klausine eindigt haar voorwoord met het bedanken van haar ghostwriter, ‘aan wie ik ’t te danken zal hebben als ik beroemd word en mijn naam niet alleen zal genoemd worden in iederen hoek van den archipel, maar ook in ons Moederland’. Mevrouw Klausine Klobben op Java is een uniek boek, omdat Dé-Lilah Indo-Europees was – misschien zelfs de allereerste Indo-Europese auteur. Haar reisverhaal geeft daar ook blijk van: ze beweegt zich tussen twee werelden, Oost en West.
Dé-Lilah, Mevrouw Klausine Klobben op Java. Utrecht: Honing, 1899. [KITLV M 2009 A 2138]