Accommodaties

De Nederlandse bestsellerschrijfster Jo van Ammers-Küller kwam in de jaren dertig van de twintigste eeuw woorden tekort om de schoonheid van toeristisch-Indië te bezingen. Zes weken lang had ze achtereenvolgens Java, Bali en Sumatra bereisd. Haar indrukken verschenen onder de titel Wat ik zag in Indië (1939). In een toeristische brochure van de Rotterdamsche Lloyd noemde ze alles even boeiend, interessant en voortreffelijk. Vooral de accommodaties op Sumatra konden haar bekoren. In het luxe hotel op het Sumatraanse schiereiland Prapat, in een baai van het Tobameer gelegen, zou zelfs de ‘meest verwende reiziger’ zich gelukkig voelen, merkte ze op: ‘Het heeft een golfveld, tenniscourts, een zwembad, een jachthaven en een uitzicht over de bergen en het water, zóó goddelijk mooi, dat ik er altijd in een hoekje van mijn hart heimwee naar zal houden.’

Hoe anders oordeelde ongeveer in dezelfde tijd de journalist en schrijver Willem Walraven over de accommodaties in de kolonie. In zijn reportages voor De Indische Courant schreef hij over treurige hotels en naargeestige logementen. Ze lagen afgelegen of waren ‘ongezellig gebouwd’, en veel uitbaters bevielen Walraven evenmin. De toeristische ervaring van Indië hing voor een belangrijk deel af van de accommodaties waar de reizigers verbleven: zij werd mede gevormd door de hoteliers, het personeel en de andere gasten, door de architectuur, de stijl, de inrichting en de naam.