De twee bundels van Anna van der Aar de Sterke bevatten voornamelijk gelegenheidsgedichten, ter gelegenheid van bruiloften, verjaardagen en jubilea. Ook de verjaring van het genootschap Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart zelf is regelmatig aanleiding tot dichten geweest. De gedichten genieten weinig bekendheid. In de vroegmoderne tijd circuleerde veel literatuur, zeker van vrouwelijke auteurs, enkel in persoonlijke kringen. Gedichten zoals van Anna van der Aar en andere leden van het genootschap zouden nooit de drukpers vinden en een groot publiek bereiken, en dat was hoogstwaarschijnlijk ook niet het doel. |
Ter gelegenheid van internationale vrouwendag op 8 maart 2021 heeft Evi Dijcks een bloemlezing samengesteld van een aantal gedichten van Anna van der Aar de Sterke voor het genootschap Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart. Deze gedichten zijn geselecteerd op basis van de informatie die ze geven over het genootschap, haar organisatie en haar doel.
Bekijk de voordracht in deze webtentoonstelling om te zien en horen hoe deze door Evi Dijcks worden voorgedragen. |
-
Ter eerste verjaringe
Ter eerste verjaringe van het vriendschapkwekende geselchap binnen Delft onder de spreuk Die erg denkt vaart erg in ’t hart (LTK 2098, f. 177r-178r) ’T Js waarde vrienden! Op dees langgewenschte dag Een jaar, dat deze kring haar aanzyn vormen zag; Staat dan mijn zangster toe dat zy de ontstelde snaren Met nieuwen yver spant, op dit gewenscht verjaren; Uw gulle vriendlykheid, spoort my tot zingen aan; Indien, ik u voldoe dan is myn wensch voldaan. K’ had nooit aan zulk geluk, myn vrienden! kunnen denken, Dat ge aan de Poezy zoo veel gehoor zoudt schenken, Zoo dat dees samenkomst blyft bloeien; schoon de nijd Heur wrevlen in borst toont, en knarsetand van spyt Wy mogen alle nog die zelve drift gevoelen, Elkanders waar vermaak is ’t geen dat wy bedoelen; Het deert of raakt ons niet hoe Momus lacht en spot, Want die ons doen mispryst is red’loos dwaas of zot. Nooit zult ge alhier het doen van andere hooren laken, Wy voelen onze ziel door eedler vlammen blaken. Door schoone Poezy; ’t was uit dees vriendenkring Dat Neerlands dichtrenchoor een dichteres ontving; Hier van; kan ik o ja met veel genoegen spreken; Susannas kunstvernuft is hier het eerst gebleken. Lang bloei ’t geselchap daar men blanke oprechtheid eert Daar suivre vriendschap heerscht, daar men elkand’ren leert; Dat wy nog menigmaal dees blyden hoogtyd vieren! . . . . . . Maar stil . . . . . Susanna zal gewis deez dag versieren Door edele Poezy; ik leg myn speeltuig neêr; . . . . . De vriendschap – ’t heil der kunst – is al myn lust en eer. 18 oktober 1783 -
Op het stilzwygen van juffrouw S.O. L'Ange
Aan de leden van het vriendschapkwekende gezelchap onder de spreuk Die erg denkt vaart erg in ’t hart op het stilzwygen van juffrouw S: O: L Ange (LTK 2022, f. 10r-11r) Wat mach toch de rede wezen, Dat Susanna die voor dezen: Stichte deze vriendenry Door volschoone Poëzy, Nu ze in aangename streeken; Ons gezelchap is ontweeken, Nu aan ons geen vaersen zendt Zo als ze altyd was gewendt. Dus hoor ik de leden klagen, Die my na de oorzaak vragen Weet dan Suse wordt gevrijt, Zy is reeds haar vryheid kwijt, A, vriendinne wilt niet vrezen Suse zal zo gek niet wezen. Wie van ons heeft niet dit woordt Dikmaals uit haar mond gehoordt. Zy die voor het klooster leven Al haar schat had willen geven En in vloeiend maatgedicht Heftig keef op ’t minnewicht Zy die hoog de vryheid roemde En het trouwen zothers noemde Laat door stoppelaars gebeên Zich gewillig overreên Zoo zoo ziet men ’t kan verkeeren Haartlyk zal ons Suse leeren Dat een blyden echtenstaat De eensaamheid te boven gaat Lang moog zy dat voorrecht smaken En in liefde en teerheid blaken Als zy maar van tyd tot tyd Ons door haar gezang verblyd 28 augustus 1784 -
By de tweede verjaring
By de tweede verjaring van het vriendschapkweekende gezelchap onder de spreuk Die erg denkt, vaart erg in ’t hart (LTK 2022, f. 16r) Schoon zeer ongeschikt tot zingen; k heb nogtans de lier gesnaard Ben verheugd, en wel met rede deze vriendenkring verjaard Wat genoegen, hartvriendinne! heden is het reeds twee jaar, Dat we in ongestoorde vriendschap weeklyks komen by elkaar, Ik kan meenigmaal verlangen na die blyde zaterdag Wyl men met vermaak en stichting leerzaam boerte paren mag Lange bloeie dit gezelchap; dat ons vry doet zyn van smart Onze zinspreuk wordt bevestigt, Die erg denkt vaart erg in ’t hart. Gund my nog een woord te spreken; eer ik myne reen besluit Wyl een lid van dit gezelchap, hier verschynt als Stoplaars bruidt. S’hemels gunst wil haar verzellen, in dien staat waar in zy treed Ga het altoos na myn wenschen dan ontmoet haar nimmer leed Dan blijft ze aan deze saamning denke schoon zy spoedig van ons scheidt Dan zien wy ons meenigmaale, door een vers van haar verbleidt. 23 oktober 1784 -
Aan mejuffrouw S.O. de Stoppelaar, geb. L'Ange
Aan mejuffrouw S: O: de Stoppelaar geb: l’Ange toen ik my met het gezelchap die erg denkt vaart erg in ’t hart by haar te Schipluyde bevond (LTK 2022, f. 31r) Wat al zoet heên – welk genoegen – geeft my dezen schonen hof! Ja my dunkt, hier is gestadig voor een dichter ryke stof. Slaat men ’t oog op deeze velden, waar het koeitje weelig graast, Of op Kenenburgs geboomte daar het windtje ruischt en raast: Zet men hier in ’t groen prieeltje; ‘k zie de torens myner stad, Op haar oudheid van gebouwen op haar stichter fier en prat: Als gy deze ziet myn Suse! denkt dan aan dees vriendenry, Die in uw geluk en voorspoet altoos deelen gul en bly; Maar gy zendt ons geen gedichten, is uw zangeres zo stug Nimmer zal ik dit geloven – gy, zo onnavolgbaar vlug, Wederspreekt u zelf geduurig, ’t dichtstuk zo terstond gemaakt. Heeft het hart van my, van ieder, door zyn teerheid diep geraakt. Delft zie u in ’t laast der weeke – dan wordt onze vreugd vergroot Jieder van ons zoet gezelchap heeft op ’t vriendlykst u genoodt. 28 mey 1785 -
Aan de geachte leden
Aan de geachte leden van het vriendschapkweekende gezelchap onder de spreuk Die erg denkt vaart erg in ’t hart (LTK 2022, f. 50r-50v) Zouw ik het jaarfeest onzer zamening vergeten; Die aan elkanders nut haar opkomst schuldig acht: Neen vrienden! ik had reeds my van myn plicht gekweten, Had proza uvoldaan had gy geen vers verwacht. Dat ik nu dichter was, ik zoude u wil volvoeren: Jk had gewis dien dag, op de elpenlier gespeelt Dan ach! hoe kan ik ooit met vrucht de snaren roeren, Met dichterlyk vernuft zo schraal helaas bedeelt. Uw liefde in deeze kring zo meenigmaal gebleeken, Verschoone ’t geen myn zang aan taal en maat ontbreekt: Uw aller vriendschap zie niet op myn kunst gebreeken, Denkt ’t is de taal van t hart die heden tot ons spreekt. Hoe rasch vervliegt de tyd – waar bleef het viertal jaren Waar in wy week aan week zo vrolyk zo te vreen Tot nut voor onzen geest aanhoudend zaam vergaren; ’T was immers als een droom, dat deze tyd verdween. Gods vaderzorg (die ons het voorregt heeft gegeven Dat wy te zamen nog in welstand zyn gespaard, Ofschoon de schicht des doods veel andre heeft doen sneven) Bevestig deze kring geduurzaam hier op aard Dat vriendschap, zucht tot kunst, by ons bestendig blyven; Dat de edele dichtkunst met haar invloed by ons zy, Dat zult gy meeder doen dan louter woorde schryven; Wacht op een volgend jaar ook beter vaers van my. -
By de intreede van het jaar 1789
By de intreede van het jaar 1789 aan de leeden van het gezelchap onder de spreuk Die erg denkt, vaart erg in ’t hart (LTK 2022, f. 61r) Wy zyn dan door Gods gunst by de intree van dit jaar Het geen wy weederom; hem zy de eer gegeeven; Jn zoo veel zegening; gezamentlyk beleeven Jn deezen vriendenkring in vriendschap by elkaar God maake mag het zyn de opregte wenschen waar; En wyl al ’t aardsch geluk met rampen is doorweeven: Leer hij ons door ’t geloof naar ’t waare heilgoed streeven: Terwyl zyn liefdehand ons by het leven spaar. Dat voorspoed en geluk in ieders huize bloeien En deeze samening in waare vriendschap groeien Daar liefde en eendragt heerscht, daar woont voorzeeker God! Hy blyft ons eenigall! tot naar zyn welbehagen Hy eens een einde maakt van onze levensdagen Dan smaaken wy by hem het allerbeste lot 3 jann 1789 A. s’G: geb: V.d:A:d:S: -
De wensch der leeden
De wensch der leeden van het vriendschapkweekende gezelchap ten zinspreuk voerende Die erg denkt vaart erg in ’t hart aan eene van haare medeleden de weledele geboore vrouwe AE van der Goes geboore Jongkint na dat dezelve gedachtenisse had moogen vieren van haare 25 jaarigen trouwdag 16 february 1791 (LTK 2022, f. 77r-78r) Niets is gemeener op de waereld waar wy woonen: Dan ’t spoedig zeggen; ‘K ben uw vriend, of uw vriendin! Maar wat zyn woorden, als de daaden niet betoonen Dat men de plichten volgt, van vrienschaps teedre min . . . . . . . In deeze samening! erkennen wy haar waarde; Geen wonder dat op ons de afgunst heevig keft; Zulk een geselchap, is iets zeldzaams thans op aarde: Wyl s’naasten lief of leed, de minste menschen treft, Gy merkt alreeds mevrouw! waar op wy heeden doelen, Terwyl wy aan uw huis vergaaderd vry van druk: De kracht en waarde van u voorspoeds zon gevoelen, Verblyden we ons met u, elks hart wenscht u geluk. Groot onnadenklyk groot is ’t voorrecht u gegeeven Hoe weinig deelen ooit in dat gelukkig lot Een vierde van een eeuw in de echtenstaat te leeven: Werd u geschonken door de gunst van Jacobs God! U ziel herdenkt, bepeinst die vyf en twintig jaaren, Gy zegt ontroerd “O God! wat is uw liefde groot, “Gy woudt me op ’t kinderbedde zoo meenigmaal bewaaren “En toonde dan uw macht by ’t ryzen van de nood “Had gy een sevental ons by elkaar geschonken, “Ses kind’ren zijn als noch tot onze vreugd gespaard, “Mogt Keetje deze dag aan hunne zijde pronken “Maar neen . . . zwygt stil myn ziel wat wenscht gy haar op aard “De trouwste kindervriend heeft haar tot zich genoomen “Daar is zy by zyn troon een reyne cherubyn; “Door hem met God verzoend, hoop ik by haar te koomen “O bly vooruitzicht daar zal nimmer scheiding zijn ! Vergun dat we onze bee mevrouwe! by de uwe voegen Al wat verdrietlyk zy blyft verr van u geweerd Smaak Gods nabyheid, dat geeft zalig vergenoegen: En ziet het zilver in een gouden feest verkeerd. Blyft in dees vriendenkring nog lang met ons verbonden, Niet dan zeer spade rys uw laatsten avondstond, En hebt ge in s’heylands bloed genae by God gevonden; Sterf dan gemoedigd met een kus aan zynen mond. 19 february 1791 -
Aan de leden
Aan de leden van het gezelchap onder de spreuk Die erg denkt vaart erg in ’t hart (LTK 2022, f. 176r-177r) Wat eischt, wat vergt gy thans van my! Dat ik als ’t oudste lid in deze vriendenry: U melden zal wat ramp ons allen heeft doen beeven; Door ouderdom verzwakt, naar lighaam en naar geest Gaat dit niet als voorheen; al wat myn wensch geweest Om u een kleine schets van dat geval te geven Dees gulle vriendenkring! Die veertig jaar bestond En in elkanders nut het hoogst behagen vond Was niet bevrijd van zmart: had dikwerf stof tot treuren: Een aantal leden zyn ons van het hart gescheurd! Om wier gemis, myn ziel zoo meenigwerf nog treurd, Dan nooit trof zulk een ramp als woensdag moest gebeuren Een drietal vrienden ! ons zoo waard Zyn door des hemels gunst zoo wonderbaar gespaard: Gods almagt liet niet toe dat zy in ’t water sneeven Zy ryden voor myn huis, wy denken aan geen nood De koets valt in de gragt! . . . . wy vrezen dat de dood Een spoedig einde maakt, aan aller nuttig leeven Dan welk een ommekeer! zy leven! zyn gered Nu juichen wy met hun, ’t ootmoedig dankgebed Ryst tot den troon van hem, wien al de seraphs vrezen; Die eenigsints gevoelt, en dan ’t gevaar herdenkt Dat onze vrienden trof, en ’t heil dat god hun schenkt Voelt zig tot dankbaarheid en blydschap aangedreven Geredde vrienden! aller hart wenscht u geluk Leef in de gunst van god, nog lang bevryd van druk En zyn wy hier gemeen vereend als ware vrinden Hoe groot zal ’t voorregt zyn om in een hoger spheer! Gereinigd door het vloed van Jesus onzen heer! Elkanderen aldaar voor eeuwig weer te vinden. 20 october 1824