Attracties

Voor toeristische reizigers in Nederlands-Indië was er veel te beleven. Al in de vroege negentiende eeuw, toen er van toerisme nog geen sprake was, bezochten (proto-toeristische) reizigers allerlei attracties, zoals de beroemde Plantentuin in Buitenzorg (thans Bogor). In eerdere perioden waren de Indische flora en fauna vooral het studieobject geweest van wetenschappers, maar vanaf 1850 groeide de Indische natuur uit tot dé toeristische attractie bij uitstek. De schoonheid van de Indische natuur was volgens velen onovertroffen. Toeristen vergaapten zich aan ongerepte oerwouden, spiegelende meren en rommelende vulkanen, en lieten zich vervoeren door het landschap, bij voorkeur vanaf een bergtop of ander hooggelegen punt. Wie minder avontuurlijk was ingesteld en van de natuur wilde genieten, kon de botanische tuin of de dierentuin bezoeken.

 

Maar ook in de categorie ‘cultuur’ was er voor de toeristische reiziger het nodige te beleven. Natuurlijk moesten toeristen de rijsttafel en exotische vruchten proeven. Net als tegenwoordig stond een bezoek aan tempelcomplexen als de Borobudur en Prambanan op het wensenlijstje van menig reiziger. Ook een bezoek aan de kraton van de sultan, aan een tijgergevecht of hertenjacht maakten deel uit van de toeristische ervaring. Naarmate de toeristische industrie op gang kwam, ontstond bij sommige reizigers de behoefte zich buiten de gebaande paden te begeven en plaatsen te bezoeken die we nu met dark tourism associëren. Begin jaren dertig organiseerde de Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaart Maatschappij exclusieve tripjes naar de Krakatau, de vulkaan die in 1883 uitbarstte en daarbij volledige steden en dorpen verwoestte.